Groter Denken - Kleiner Doen

Eind 2018 verscheen het boek ‘Groter denken, kleiner doen’ van Herman Tjeenk Willink, toenmalig minister van Staat. In de inleiding geeft hij als reden van zijn publicatie de urgentie om de democratie te behouden. Hij stelt dat veronachtzaming de grootste bedreiging ervan is en noemt het ‘betonrot’. In 2021 verscheen een herziene en uitgebreide editie met de titel ‘Kan de overheid crises aan?’ met als ondertitel ‘Waarom het belangrijk is om groter te denken en kleiner te doen’. Maar we richten ons hier op de eerste uitgave omdat die destijds een bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van ons project.

Het boek heeft daar op meerdere manieren aan bijgedragen. Het beschouwt het probleem nadrukkelijk als een ‘hapering in de vertegenwoordigende democratie’. Dat hij met zijn eruditie het onderwerp als een van de grootste bedreigingen noemt, was voor ons een grote stimulans. Het komt dan in zijn woorden ‘op de burgersamenleving aan’.  En hoewel hij geen concrete oplossingen benoemt, biedt hij wel een cruciale koers. De oplossing ziet hij in de combinatie van het grotere denken en het kleinere doen. Met dat inzicht hebben we parallel aan het grotere gewerkt in de vorm van Medemo en aan het kleinere in de Weesper Vereniging. In de afgelopen jaren hebben we veel initiatieven zien komen en gaan die zich óf op het grotere, óf op het kleinere richtten.  Dat blijkt niet goed te werken.

Het boek geeft twee koersen aan: maken van verbindingen en delen van macht. Wij richten ons strikt op het maken van verbindingen. Maar we realiseren ons dat initiatieven uit de burgersamenleving ongewild al snel in de context van macht worden geplaatst. Voor ons lagen er dus twee taken, het ontwerpen van verbindingen en het voorkomen van ongewenste positionering als deler van macht.

Hier volgt een aantal citaten met de beschrijving van de betekenis voor ons project:

Inleiding op pag. 12:

(In mijn werk heb ik) steeds de nadruk gelegd op verbindingen, hun wezenlijke belang en hun grote kwetsbaarheid. De verbindingen binnen de overheid, tussen overheid en ‘burgersamenleving’. En ook de verbinding tussen democratie en rechtsstaat. Zonder die verbindingen valt de boel uit elkaar. Voor die verbinding is ieder verantwoordelijk en daardoor is niemand specifiek aanspreekbaar. Dat is riskant’.

Hij pleit er dus voor dát er een vorm van verbinding komt maar benoemt tegelijk het dilemma dat die vorm niet vanzelf ontstaat. Op pag. 15 gaat hij hierop verder:

‘In een vrije samenleving die door diversiteit en veelkleurigheid wordt gekenmerkt,… is de behoefte aan verbinding groot’.

Hij vat hiermee de paradox samen dat er behoefte is aan ‘een’ verbinding, maar dat de diversiteit van de samenleving om een oneindig aantal vormen van verbindingen lijkt te vragen. Wij hebben dit dilemma vertaald naar de keuze voor een geharmoniseerde basisvorm die een grote vrijheid van invulling biedt. De bij Het Medemo model genoemde piano/muziek metafoor.

 

Hij stelt zich meermalen de vraag hoe het komt dat het marktdenken zo dominant is geworden en waarom  het publieke debat daarover uitbleef (33):

Een algemene verklaring is dat Nederland geen debatcultuur maar een overlegcultuur kent’.

Deze notie heeft onze aandacht gericht op de combinatie van twee vormen van samenspraak. De digitale vorm is een open platform voor het inbrengen van uiteenlopende standpunten, de fysieke vorm is het gremium om door overleg tot een afweging te komen.

Het hoofdstuk ‘Geen vertegenwoordigende democratie zonder maatschappelijke democratie’ start met:

Als de vertegenwoordigende democratie hapert, komt het op de maatschappelijke democratie, de burgersamenleving, aan. Daarom is ruimte voor en steun aan burgerinitiatieven zo belangrijk’.

Maar (53)

‘De teloorgang van het groepsgebonden burgerschap werd niet gecompenseerd door een duidelijke rol voor het individuele burgerschap’.

En verder in dit hoofdstuk op pag. 54:

“Zelden is de verbinding met de samenleving van individuele burgers onderwerp van reflectie. ‘Wat zijn de verantwoordelijkheden van de overheid? Wat wordt van burgers verwacht? Hoe is de wederzijdse informatie geregeld?”.

En voor burgers die zich in de steek gelaten voelen, ‘is een versterking van hun positie in de burgersamenleving belangrijker dan een ander kiesstelsel of een referendum.’ Hij neemt daarmee nadrukkelijk afstand van makkelijke instrumentele oplossingen. Een goede les die wij ons ook zeer ter harte hebben genomen.

Op pag. 57 plaatst hij ons initiatief in een historisch kader: “De uitvoering door maatschappelijke organisaties van taken die de overheid anders zelf zou moeten verrichten past in de Nederlandse traditie. Door die uitvoering ‘in eigen beheer’ kan beter worden voldaan aan de maatschappelijke verscheidenheid.” En:  “De oplossing voor maatschappelijke problemen loopt niet meer langs partijpolitieke lijnen. De kans is groot dat wat de overheid bedenkt, niet past op de werkelijkheid die burgers ervaren.”

Die constatering vormt misschien nog wel de meest motiverende bijdrage aan ons project.